2 jan 2012

Dromenland: Een zwevende olifant, schimmen en een engel van druppels

Uit een onderliggende ruimte via een luik bereik ik de begaande grond. Ik ben in een kledingzaak beland. Kooplust welt in mij op. Zie ik het goed? Mijn vriendin die ik al heel lang ken, staat er met haar moeder kleding uit te zoeken. Niet te lang mezelf ophouden, gaat er door mijn hoofd, er ligt belangrijk werk te wachten. Wat dat inhoudt? Weet alleen dat het zo is.
Tussen kleding zoek ik snel iets dat meer bij mijn vriendin past. Een jurkje. Wanneer ik het overhandig, blijkt het opeens te kort voor een jurkje, of is het een kinderjurkje?
Verder door het gebouw, loop ik. Het blijkt leeg. De ruimtes zijn groot met beige onbewerkte muren, bedekt onder een laagje stof, met ramen die veel licht binnen laten. Is deze stad een reis aan het maken richting een ruïne?

Nu ben ik buiten en loop over een brede verharde weg. Het voelt als asfalt. Het is niet grijs maar bruin. Ik vermoed van klei. Achter mij aanwezigheid. Ik sta stil en kijk over mijn schouder heen en zie een mooie kleine grijze olifant aan komen lopen. Het begint te zweven. Ik blijf het met mijn ogen volgen. Als het over mij heen vliegt, zie ik dat het een bruin paard is, met manen wild van een vrij leven. Het landt voor mij.
Weer alleen, loop ik verder. Zijn dat apen die mij speels begroeten? Ik dacht even dat ik ze zag zwaaien. Een groepje leeuwen komt sierlijk op mij af. Ze likken afwisselend in de lucht en aan hun lippen. Ze likken nu mij. Het zijn mannen, die mijn hele lichaam aflikkend bekoren. Onder invloed van hun tongen, voelt het als een kalmerende massage. Erotiek lijkt nog te sluimeren, dat is voor verder in de toekomst. Eerst het belangrijkere werk. Wat zal ik moet klaren? De schoonheid van het leven lacht mij in ieder geval toe. Als een steun, al weet ik nog niet voor wat.

Dan ben ik in een grote zaal en kijk de diepte in. Alleen een enorm grote en brede donkerbruine houten tafel als meubelstuk siert de ruimte. Ik ben in een grote ouderwetse rechtbank beland. Erachter zit de rechter. Er zijn mensen en ook weer niet. Er is een rechtszaak aan de gang en ook weer niet.
Ik schrik. Zie ik mensen figuren? Zwart en toch doorzichtig, als schimmen, nauwelijks te onderscheiden van de ruimte, al begeeft deze zich in genoeg licht. Er komt één op op mij af. Er hangt gevaar in de lucht. Ik weet instinctief dat ik niet in hun handen terecht moet komen. Ik begin te zweven. Telkens wanneer ik wil landen, ontdek ik net op tijd een schim in mijn buurt en vlucht zwevend verder.
Ik sta op de grond. Ik wil dit niet! Moet wegkomen! Voor de paniek echt bij mij kan toeslaan, voel ik een andere aanwezigheid in de buurt, een helpende hand. Ik zie het allemaal niet helder. Een schim nadert en raakt mij aan. Ik ben verbaasd, ik ben er nog. Door de transparantie van de figuur heen zie ik in het hoofd een witte ovale schijf zitten. Het blijkt mijn redding, al weet ik niet was het is. De schimmen lijken één voor één tot besef te komen, het kwaadwillende verdwijnt.

Nahijgend. Ik heb net de liefde bedreven. Ik bevind mij in een grote hal, waar de ramen bijna de hele linkerkant vullen. Op de vloer, zijn er bedden, kleine schotten? Ik zie het niet precies. Ik zie wel de mensen die er liggen. Is mijn vriendin er ook? Zijn het de schimmen die tot mens zijn geworden? Ik weet het niet. Verderop, twee lieve jonge meiden en een knul zijn in een trio verwikkeld. Ze zijn verliefd. De anderen kijken naar mij en het trio, nog half verward door het normaal vinden van het zo openbaar seks hebben. 

De ramen zijn vol druppels. De regen buiten en de hitte binnen komen samen. Mijn liefdespartner is niet meer naast mij. Het is oké, ik weet niet waar hij is, maar ga naar hem toe. Voor ik de hal achter mij laat en nog een laatste glimlach stuur naar het verliefde trio, zie ik iemand met een trekker, de druppels van het raam halen boven waar ik nog net lag. De trekker slaat delen over en de vorm van een engel in druppels, al lijkt het bijna een man van opzij in regenjas, blijft over. Het tovert een glimlach op mijn gezicht.

Nu loop ik buiten over een paadje in een park, vlak langs een sloot rechts van mij. Het miezert, het is fris. Mijn blote voeten lopen over modder en langzaam trek ik de kou aan. Ik vraag me af waarom ik geen schoenen aan heb. Dan zie ik mezelf over het pad lopen. Onderweg, waarheen weet ik niet, ik weet alleen dat er liefde is en dat is genoeg... ik ben gelukkig.

2 opmerkingen:

  1. Misschien was het een baby jurkje :)

    Aparte droom en mooi verwoord.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Ja! Het was een opvallende droom en werd steeds tussendoor wakker, waardoor ik het goed onthouden heb. Vandaar de flarden droom, die bij elkaar horen en ook bijna los van elkaar staan.
    Dank je meid! Ook dat je in mijn droom voor kwam, doe de groeten aan je moeder van me. :)

    BeantwoordenVerwijderen